Job 8

1Toen antwoordde Bildad, de Suhiet, en zeide: 2Hoe lang zult gij deze dingen spreken, en de redenen uws monds een geweldige wind zijn?
 geweldige Hier worden Jobs redenen bij een sterken wind vergeleken, omdat zij, uit heftige bewegingen voortkomende, tegen de behoorlijke zedigheid en de eer Gods schenen aan te lopen.
3Zou dan God het recht verkeren, en zou de Almachtige de gerechtigheid verkeren? 4Indiën uw kinderen gezondigd hebben tegen Hem, Hij heeft hen ook in de hand hunner overtreding geworpen.
 Hij heeft Hebreeuws, Hij heeft hen gezonden; dat is, Hij heeft hen laten vallen in het geweld der zonden om hun mate te vervullen, en der straffen om het verdiende loon daarvoor te ontvangen.
5Maar indien gij naar God vroeg zoekt, en tot den Almachtige om genade bidt;
 gij naar God Het is zoveel alsof hij zeide: Uw kinderen zijn wel om hun zonden omgekomen, maar wat u aangaat, indien gij den Heere van harte zoekt en bidt om genade, en zuiver zijt van gruwelijke zonden, Hij zal u wel weder terecht helpen en in uw voorgaanden welstand herstellen.
,
 vroeg zoekt, Dat is, bijtijds en naarstiglijk; zie boven, Job 7:21 .
6Zo gij zuiver en recht zijt, gewisselijk zal Hij nu opwaken, om uwentwil, en Hij zal de woning uwer gerechtigheid volmaken.
 zuiver Dat is, niet besmet met grove verborgen zonden, waarover gij geen berouw hebt.
,
 om uwentwil, Hebreeuws, over u; dat is, om uwentwil, tot uw best, om u goed te doen.
,
 uwer gerechtigheid Dat is, in welke gij gerechtigheid en deugdzaamheid pleegt.
,
 volmaken Dat is, weder oprichten en herstellen in zijn vorigen stand. Anders, bevredigen, of voorspoedig maken.
7Uw beginsel zal wel gering zijn; maar uw laatste zal zeer vermeerderd worden.
 zal zeer vermeerderd worden Dat is, zal u van klein groot, van vernederd verhoogd, van arm rijk, van tegenspoed voorspoedig maken, u en de uwen meer en meer zegenende.
8Want vraag toch naar het vorige geslacht, en bereid u tot de onderzoeking hunner vaderen.
 geslacht, Versta, een menigte van mensen, die in een eeuw of sommige jaren tezamen leven; zie Gen 6:9 ; Psa 12:8 .
,
 hunner vaderen Te weten, die in de vorige geslachten geweest zijn en verkregen hadden, zo door de langheid huns levens en grote ervaring als door verscheidene openbaringen Gods, groot verstand en wijsheid.
9Want wij zijn van gisteren en weten niet; dewijl onze dagen op de aarde een schaduw zijn.
 wij zijn Die met die voorvaderen niet te vergelijken zijn, hebbende een korter leven, mindere ervarenheid, en niet zoveel openbaringen van God.
,
 schaduw zijn Dat is, zeer vergankelijk, ijdel en nietig. Vergelijk de aangewezen plaatsen.
10Zullen die u niet leren, tot u spreken, en uit hun hart redenen voortbrengen?
 die u niet Te weten, die voorvaderen, tot welken Job van Bildad gewezen was, boven, vs.8. Deze manier van vragen heeft macht om zeer te verzekeren; zie Gen 13:9 .
,
 leren, Te weten, van de voorzienigheid en oordelen Gods, die wonderbaar zijn, en van de uitkomsten der goeden, die goed, en der kwaden, die kwaad zijn.
,
 uit hun hart Dat is, niet dat hun haastelijk uit de lippen valt, maar dat zij tevoren wel rijpelijk met het verstand bedacht en met de daad bevonden hebben.
11Verheft zich de bieze zonder slijk? Groeit het rietgras zonder water?
 Verheft De zin is, gelijk een bies niet kan opwassen zonder slijk, noch het wier zonder water, maar haastelijk verdroogt; alzo kan de mens geen welstand hebben zonder godvruchtigheid.
,
 rietgras Anders, sek, of slag, of meergras. Vergelijk Gen 41:2 , en de aantekening daarop.
12Als het nog in zijn groenigheid is, hoewel het niet afgesneden wordt, nochtans verdort het voor alle gras.
 gras Zie 1Ki 18:5 .
13Alzo zijn de paden van allen, die God vergeten; en de verwachting des huichelaars zal vergaan.
 Alzo zijn Dat is, alzo gaat het hun, of zodanig is het leven, de macht en de uitkomst dergenen, die God verachten; want hoewel zij voor een tijdlang groenen en bloeien, en hoog opgaan, en vast schijnen te wezen, zolang de tijdelijke voorspoed hen toelacht, nochtans, wanneer deze ontbreekt, vergaan zij zeer haastelijk, ja eer dan anderen; Psa 37:2 , Psa 37:35 .
,
 huichelaars Versta, een mens, die in zijn hart goddeloos is voor God, maar zich voor vroom uitgeeft met woorden, gebaren en werken voor de mensen, om die te bedreigen. Alzo onder, Job 13:16 , en Job 15:34 , en Job 17:8 ; Pro 11:9 ; Isa 9:16 , enz.
14Van denwelke zijn hoop walgen zal; en zijn vertrouwen zal zijn een huis der spinnekop.
 zijn hoop Dat is, het goed dat hij hoopt; hetwelk gezegd wordt een verdriet of walg van den huichelaar te zullen hebben, omdat het hem niet aankomen, maar van hem vlieden zal. Vergelijk Psa 95:10 . Anders, wiens hoop zal afgesneden worden.
,
 een huis Versta, het web der spinnekop, dat zeer zwak en teer is en lichtelijk gebroken wordt. De zin is, gelijk de spinnekop zich niet met haar weg tegen enig geweld kan bewaren, alzo kan de goddeloze zich tegen de straffen Gods met zijn tijdelijke middelen niet beschermen.
15Hij zal op zijn huis leunen, maar het zal niet bestaan; hij zal zich daaraan vasthouden, maar het zal niet staande blijven.
 Hij zal Te weten, de huichelaar en goddeloze.
16Hij is sappig voor de zon, en zijn scheuten gaan over zijn hof uit.
 Hij is sappig Dat is, de goddeloze is te vergelijken bij een groenen en vochtigen boom, die wel geworteld is, maar als hij van den eigenaar afgehouwen en uitgeroeid is, zeer haastelijk vergaat; want alzo vergaan ook de huichelaars, als zij van God uitgeroeid worden, hoewel zij van groot vermogen zijn, en door rijkdom hoog verheven.
,
 voor de zon, Dat is, zo vochtig dat hij ook door de brandende hitte der zon niet verdroogt.
,
 gaan over zijn hof Dat is, rekken uit en verheffen zich over den hof door zijn weelderigheid en overgroten wasdom; sommigen menen dat Bildad in vs.16 begint te spreken van de vromen of godvruchtigen, en zetten voorts vs.18 aldus over: Zal iemand hem verslinden uit zijn plaats, zodat zij hem loochenen, enz.
17Zijn wortelen worden bij de springader ingevlochten; hij ziet een stenige plaats.
 springader Te weten, waar de wateren hun oorsprong nemen, hobbelen, wellen en zich omwentelen, en vervolgens daar geen vochtigheid ontbreekt. Het Hebreeuwse woord is voor een springader genomen, Son 4:12 , gelijk ook het woord gullat, dat van denzelfden oorsprong is; Jos 15:19 . Anderen zetten het Hebreeuwse woord hier over een hoop; te weten van stenen, gelijk het ook genomen wordt Gen 31:46 , en de zin is dan hier enerlei met den zin der volgende woorden van vs.17.
,
 hij ziet Dat is, hij breidt zijn wortelen zo ver en krachtig uit, dat hij ook aan den steenachtigen grond gerakende, evenwel zijn kracht behoudt. Hij wil zeggen dat de huichelaar voor een tijd alle beletselen en tegenstoot overkomt, die zijn tijdelijken welstand schenen te zullen verhinderen.
,
 een stenige Hebreeuws, het huis der stenen. Alzo is het woord huis bij de Hebreën voor een plaats, oord, ruimte of wijdte genomen, 2Sa 15:17 . Anders, hij ziet uit naar een steenachtige plaats; te weten, om een vaste woning aldaar te zetten.
18Maar als God hem verslindt uit zijn plaats, zo zal zij hem loochenen, zeggende: Ik heb u niet gezien.
 God Of, de verslinder, welke God is, die de goddelozen uitroeit.
,
 hem verslindt Te weten, den goddelozen huichelaar, die bij een groenenden boom vergeleken wordt.
,
 zijn plaats, Te weten, waar de stam des booms was. Versta, de woning, den staat, de heerlijkheid en regering van den goddeloze. Vergelijk onder, Job 18:21 , en Job 27:21 , en de aantekening.
,
 zal zij hem Te weten, de plaats, dat is de inwoners derzelve. Zie boven, Job 7:10 .
,
 loochenen, Dat is, hij zal zo uitgeroeid worden, dat men niet zal bekennen noch gedachtig wezen dat hij daar ooit geweest was.
19Zie, dat is de vreugde zijns wegs; en uit het stof zullen anderen voortspruiten.
 Zie, Schimpender wijze past Bildad de voorgaande gelijkenis op den huichelaar en goddeloze, alsof hij zeide dat hij wel een schonen luister heeft voor een tijd, maar dat hij ten laatste ellendiglijk verdwijnt en niet meer gekend wordt.
,
 zijns wegs; Dat is, van zijn wezen, leven, staat en conditie. Vergelijk Gen 6:12 .
,
 uit het stof Dat is, uit degenen, die vervallen en verarmd zijn. Of, uit anderen, waar men het niet van verwacht, kunnen anderen opstaan, die vroom zijn en in de plaats van den vorigen den zegen Gods genieten.
20Zie, God zal den oprechte niet verwerpen; Hij vat ook de boosdoeners niet bij de hand;
 God Bildad troost Job met Gods beloftenis; maar hier intussen dreigt hij hem ook, zo hij zich van de huichelarij of boosheid, die hij meende in hem te zijn, niet bekeerde; anderszins zou hem alle goed en vreugde overkomen.
,
 Hij vat Dat is, Hij helpt de bozen niet, dat Hij hen uit hun verdriet en lijden trekken zou.
21Totdat Hij uw mond met gelach vervulle, en uw lippen met gejuich.
 gejuich Versta, vreugdegeluid; zie 2Ch 15:14 .
22Uw haters zullen met schaamte bekleed worden; en de tent der goddelozen zal niet meer zijn.
 Uw haters Of, [totdat] uw haters met schaamte bekleed worden, en de hutten der goddelozen niet meer zijn.
,
 met schaamte Dat is, gans zeer beschaamd worden. Zie gelijke manier van spreken Psa 35:26 , en Psa 109:29 ; Eze 7:27 , en Eze 26:16 .
,
 tent Dat is, huis en woning.
Copyright information for DutSVVA